Uitspraak kantonrechter inzake inbeslag genomen radardetector





 

In de strafzaak (op tegenspraak) met parketnummer 13/713647-04 tegen de verdachte:



[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [adres].



1. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2004. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan de uitspraak is bepaald op 6 december 2004.



2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 02 juni 2004 te Amsterdam als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de James Wattstraat, terwijl in of aan het voornoemde voertuig een radarontvangstapparaat, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, aanwezig was.



3. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte (conform het transactietarief) te veroordelen tot betaling van een geldboete van € 250,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen radardetector.



4. Het tenlastegelegde feit (gepleegd op 2 juni 2004) is wettig en overtuigend bewezen op grond van het op 4 juni 2004 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van [brigadier van politie], dienstdoende bij de Dienst Verkeerspolitie Amsterdam-Amstelland met nummer 2004137758 (met bijlagen) en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.



5. De raadsman heeft ten aanzien van de strafbaarheid van het feit een tweetal verweren aangevoerd. Naar zijn stellingen is van strafbaarheid geen sprake, aangezien het in artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement vastgelegde verbod (in werking getreden op 1 januari 2004) onverbindend is 1) wegens strijd met regels van Europees recht (richtlijnen 93/53EEG en 95/54/EG) en de Wegenverkeerswet (WVW) en 2) wegens strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Op grond daarvan is de raadsman van mening dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.



6. Ter toelichting op het eerste verweer is door de verdediging aangevoerd dat artikel 34 van de Wegenverkeerswet niet toestaat bij algemene maatregel van bestuur gebruik van uitrustingsstukken te verbieden die zijn voorzien van een zogenaamde typegoedkeuring als bedoeld in artikel 22 WVW.



7. Dit verweer gaat alleen al niet op omdat het hier niet gaat om overtreding van een verbod krachtens artikel 1 onder 4 Van de Wet op de Economische Delicten jo. 34 WVW met betrekking tot het vervaardigen, invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren of vervoeren als vastgelegd in artikel 1a.7 van het Voertuigreglement. In deze zaak gaat het om overtreding van het verbod krachtens artikel 71 WVW over de inrichting van voertuigen op de weg zoals vastgelegd in artikel 5.1.6 van het Voertuigreglement. Artikel 71 WVW opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels vast te stellen omtrent de eisen waaraan moet worden voldaan met betrekking tot voertuigen waarmee over de weg wordt gereden. Een beperking van deze bevoegdheid tot niet typegoedgekeurde uitrustingsstukken valt daarin niet te lezen (anders dan in artikel 34 WVW). Met andere woorden, de omstandigheid dat een uitrustingsstuk voldoet aan daaraan (al dan niet op basis van Europese richtlijnen) gestelde technische eisen staat niet aan een verbod (bij algemene maatregel van bestuur) op het gebruik ervan in de auto (in Nederland) in de weg. Derhalve kan hier in het midden blijven of daadwerkelijk sprake is van een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 22 WVW en of verdachte de radarverklikker heeft aangeschaft vóór 1 januari 2004. Overigens gaat de door de raadsman getrokken vergelijking met oudere auto’s die op de weg mogen rijden zonder dat daarin autogordels zijn aangebracht naar het oordeel van de kantonrechter niet op, aangezien artikel 5.2.47 van het Voertuigreglement daarvoor een bijzondere regeling bevat.



8. Ter toelichting op het tweede verweer is door de verdediging aangevoerd dat artikel 10 EVRM, dat het recht op vrije meningsuiting beschermt, ook betrekking heeft op de ontvangst van informatie in de vorm van elektromagnetische golven afkomstig van de radarinstallatie, waaruit blijkt op welke plaats een actuele radarsnelheidscontrole plaatsvindt. In dit verband wordt een vergelijking getrokken met de ontvangst van dergelijke informatie via radio, telefoon, GPS of internet, waarop het onderhavige verbod geen betrekking heeft.



9. Ook dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de kantonrechter valt het verbod op het gebruik van radardetectoren buiten de reikwijdte van artikel 10 EVRM. Een radarsignaal dat bij snelheidscontroles wordt uitgezonden dient slechts als technisch opsporingsmiddel en is niet bestemd voor de uitwisseling van informatie. De vergelijking met radio en andere communicatiemiddelen gaat dus niet op.



10. Voor het overige heeft de verdediging in dit verband argumenten naar voren gebracht die de doelmatigheid en effectiviteit van het verbod op het gebruik van radarverklikkers bestrijden en die de vraag aan de orde stellen of daarnaar voldoende onderzoek is verricht alvorens tot invoering van het verbod over te gaan. Onder verwijzing naar overgelegde stukken van de hand van [hoogleraar verkeerspsychologie] aan de Rijksuniversiteit Groningen, wordt die vraag door de raadsman ontkennend beantwoord. Dit betreft evenwel afwegingen die aan de wet- en regelgever zijn voorbehouden en niet ter beoordeling staan van de kantonrechter. Gelet op het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering wordt dan ook afgezien van het verhoor van [hoogleraar verkeerspsychologie] als deskundige.



11. De conclusie is dat het verbod van artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement zijn wettelijke basis vindt in artikel 71 van de Wegenverkeerswet, derhalve niet onverbindend is wegens gemis aan formeel wettelijke grondslag en niet valt onder het bereik van artikel 10 EVRM. Het bewezen geachte feit is strafbaar als een krachtens de WVW in hoofdstuk 8 van het Voertuigreglement uitdrukkelijk als strafbaar feit aangemerkte overtreding. De verdachte is daarvoor strafbaar, nu van een rechtvaardigingsgrond of strafuitsluitingsgrond niet is gebleken. De gevorderde boete van € 250,- is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit. Van een strafverminderingsgrond is niet gebleken.



12. Tegen de eveneens gevorderde onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen radardetector heeft de verdediging nog naar voren gebracht dat het ongecontroleerd bezit niet strafbaar is, onder verwijzing naar overgelegde beschikkingen van de rechtbank Utrecht en de rechtbank Amsterdam van respectievelijk 8 juli 2004 en 8 oktober 2004, waarbij op verzoek van importeurs van radardetectoren de teruggave is gelast van onder hen in beslaggenomen detectoren. Daarbij ziet de verdediging eraan voorbij dat die beslissingen zijn gebaseerd op de uitzondering van lid 2 van artikel 1a.7 van het Voertuigreglement, dat invoer in Nederland toestaat van apparaten uitsluitend bestemd voor uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Gemeenschappen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Een ander doel van het bezit van de radardetector dan het verboden gebruik ervan door verdachte in zijn auto is niet aannemelijk geworden. Ook op dit punt volgt de kantonrechter de eis van de officier van justitie.




BESLISSING




De kantonrechter:



- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 4 aangegeven, hetgeen oplevert de onder 11 genoemde overtreding, en verklaart verdachte daarvoor strafbaar;



- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 250,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis;



- verklaart de onder verdachte in beslag genomen radardetector van het merk Target Euro 330 onttrokken aan het verkeer.




Gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.

 
 
Bron: Rechtspraak.nl
 
  12-6-2004  


|

FlitsKaart